Nurdius Maximus (vrij vertaald: enorme nerd) is een Romeins jongetje van twaalf jaar, dat er maar één enkele droom op na houdt: een edele Romeinse held worden, in de stijl van zijn oudere broer Spierus (die dient in het Romeinse leger) en de grote leider Julius Caesar. Helaas voor hem is hij vooral een brokkenpiloot, een gemakkelijk doelwit van plagerijen en de spot van zijn vrienden. De vasthoudendheid waarmee hij zijn droom blijft najagen maakt hem echter een sympathieke figuur in de traditie van Don Quichotte.
Via deze onhandige hoofdpersoon krijgen we een inkijkje in het Romeinse leven ten tijde van Caesar (1ste eeuw v.C). We maken kennis met Romeinse eetgewoontes in de hogere kringen (Nurdius’ vader is sentor), opvattingen over het hiernamaals, omgang met slaven, sanitaire gebruiken (zoals de afveegborstel in de openbare toiletten), het ‘augureren’ ofwel toekomst voorspellen aan de hand van ingewanden van varkens en het gedrag van heilige kippen.
Iedere keer weer wordt Nurdius teleurgesteld in zijn ambitie een Romeinse held te worden. Maar dan raakt hij ineens betrokken in een samenzwering tegen Julius Caesar en kruipt zijn heldenbloed waar het niet gaan kan. Zoals in de satirische roman ‘Being There’ van Jerzy Kosinski (1970) de simpele tuinman Chance door allerlei toevalligheden en misverstanden president van Amerika wordt, zo zal Nurdius zijn gedroomde heldenstatus toch waarmaken!
Het dagboek van Nurdius Maximus, geschreven door Tim Collins, laat zich soepel (voor)lezen met een aanhoudende glimlach. Dit komt deels door de naïeviteit van de hoofdpersoon, zodat er voortdurend situaties van dramatische ironie ontstaan, maar ook door zijn humoristische en satirische kijk op de wereld:
“Daarna kwam Caesar in een gouden strijdwagen, getrokken door witte paarden. Een slaaf stond achter Caesar. Pa zei dat die Caesar eraan moest herinneren dat hij slechts een mens was en geen god. Ik denk dat hij er eigenlijk vooral voor moest zorgen dat Caesars haar niet opwaaide in de wind en de menigte iets gaf om te lachen”.
Wat Nurdius tenslotte nog sympathieker maakt is dat de harde Romeinse mores hem totaal niet op het lijf geschreven zijn (‘Het valt niet mee om meedogenloos te zijn’). Hij lijkt eerder een moderne tiener die op een ochtend wakker wordt in het antieke Rome. Dit maakt dat de (jonge) lezer zich goed in hem verplaatsen kan. Zo kunnen we ons met hem verbazen over al die vreemde, soms decadente Romeinse gebruiken:
‘Ik haat feestjes. Het eten is misschien wel lekker, maar de gasten zijn walgelijk. Ze kotsen altijd in kommen om daarna nog meer eten naar binnen te kunnen proppen. Het is zo smerig. Het geluid van hun gekots is al genoeg om mij ook braakneigingen te bezorgen. Overgeven is net als gapen. Als iemand het doet, móét je wel meedoen.’
Inmiddels is Nurdius Maximus uitgegroeid tot een serie die al vijf delen kent, waaronder verder: Nurdius in Gallië, Nurdius in de Lage Landen, Nurdius in Pompeï en Nurdius in Egypte.