Dat het leven van Julia, dochter en enig kind van keizer Augustus, romanwaardig is, heeft Rosita Steenbeek goed begrepen. Al in de oudheid maakte ze de tongen los, deze keizersdochter, maar Steenbeek laat Julia nu eindelijk zelf aan het woord. De roman die hieruit voortvloeit geeft een trefzeker en overtuigend portret van de vrouw die zo vaak door het slijk werd gehaald, omdat haar levensideaal niet strookte met de ideologie van haar vader, die zich gaandeweg steeds meer ging gedragen als een echte tiran.
Dankzij Steenbeek krijgen we een ander, gunstiger beeld dan de sloerie die de geschiedenis (vanaf haar vader) van haar heeft gemaakt. Dat is ook meteen een van de thema’s van het boek: hoe (mannelijke!) heersers en overwinnaars de geschiedenis naar hun hand zetten, en voortdurend bezig zijn de beeldvorming door de massa’s te manipuleren. Dat Augustus hierin een absolute meester was, wordt in ‘Julia’ pijnlijk duidelijk.
Steenbeek’s Julia is een zelfbewuste, ontwikkelde vrouw die, ondanks dat ze als een pion wordt gebruikt in de machtspolitiek van haar vader – getuige haar drie huwelijken – zich moedig een weg naar vrijheid en geluk zoekt. Dat ze smoorverliefd wordt op Iullus Antonius, zoon van Marcus Antonius en daarmee nageslacht van Augustus’ grootste vijand, draagt natuurlijk al de kiemen van het fatale einde in zich.
De parallel met de liefde tussen Cleopatra en Marcus Antonius wordt zowel voor de personages als voor de lezer gaandeweg steeds duidelijker: ‘Cleopatra zal eenzelfde soort kussen gekregen hebben van Marcus Antonius, beseft ze wanneer haar lippen die van Iullus weer raken, hun tongen als slangen elkaar vinden, eerst beheerst, verkennend, dan tomeloos heftig, fataal.’ Uiteraard is het woord fataal hier dubbelzinnig, en vormen de slangen een verwijzing naar Cleopatra’s levenseinde.
Ook in dialogen weet Steenbeek meermaals raak te schieten. Als Julia met haar man Agrippa in Delphi is verzucht ze: ‘Je voelt dat dit de navel van de wereld is’, waarop Agrippa antwoordt met: ‘De navel van de wereld is Rome’. Soms vergeet de auteur echter het ‘show don’t tell’ principe’ en dit leidt dan tot minder prikkelende woordkeuzes als: ‘Julia wil juist over grenzen heen gaan, nieuwe dingen ontdekken’ of: ‘Ze wil haar vrijheid uitbuiten’ en ook: ‘Augustus blijft een meester in het uitbuiten van beeld’.
Steenbeek’s grote vertrouwdheid met het antieke Rome (ze woont hier sinds jaar en dag en beschreef haar ervaringen met de oude stad), is op elke pagina van het boek voelbaar. Toch doet haar keuze om het verhaal af te wisselen met reisgidsachtige anekdotes wat gekunsteld aan. Dat doet niets af aan de gedurfdheid van dit literaire project. Julia heeft dankzij Steenbeek na 20 eeuwen eerherstel gekregen.